Een kind dat een achterstand heeft in de motorische ontwikkeling beweegt minder makkelijk dan leeftijdsgenootjes. Bij elke leeftijd horen bepaalde motorische vaardigheden die een kind moet leren. Wanneer dat niet lukt, kan een kind gefrustreerd raken of niet goed meedoen tijdens het spelen of in de klas.
Bij een achterstand in de grove motoriek (grove bewegingen) heeft een kind moeite met grote bewegingen met de romp, armen of benen, die nodig zijn om bijvoorbeeld te rollen, kruipen, staan, zitten, lopen of fietsen. Als een kind ouder wordt, leert het steeds fijnere bewegingen met zijn handen en vingers te maken. Deze fijne motoriek heeft het kind bijvoorbeeld nodig om zich aan te kleden en om te knippen, tekenen en schrijven. Voor de controle over de fijne motoriek is een goede samenwerking tussen ogen en handen (oog-handcoördinatie) belangrijk.
Een motorische ontwikkelingsachterstand kan in de eerste lijn of tweede lijn (revalidatiecentrum) behandeld worden. Behandeling in de tweede lijn vindt plaats wanneer de hulpvraag te complex wordt of samenhangt met andere ontwikkelingsgebieden. Uw kind krijgt dan een indicatie voor revalidatie.
Een kind dat minder kan bewegen, leert tijdens de revalidatiebehandeling omgaan met zijn beperkingen (de dingen die hij/zij minder goed kan) en hoe hij/zij binnen deze beperkte mogelijkheden zo goed mogelijk kan bewegen. Dit gebeurt 1 op 1 (niet in een groep), onder begeleiding van bijvoorbeeld een fysiotherapeut of ergotherapeut. Samen met hen werken u en uw kind bijvoorbeeld aan het beter zitten, lopen, fietsen, knutselen, (andere) voorschoolse vaardigheden en prikkelverwerking. Ook kijken we hoe uw kind ondersteund kan worden bij activiteiten in het dagelijks leven zoals aankleden en wassen. Welke hulpmiddelen kunnen uw kind daarbij ondersteunen? En hoe kunnen wij uw kind leren zijn of haar mogelijkheden zo goed mogelijk te gebruiken?